Bij
interactie in onderwijs waarbij gebruik gemaakt
wordt van de computer denkt men meestal aan interactie
tussen degene die achter de computer zit en de
computer. Er komt een opdracht op het scherm.
Wie achter de knoppen zit, |
|
reageert op de vraag en vervolgens komt op het
scherm of dat een goede of een foute reactie was.
Of: hij stelt een (zoek)vraag en selecteert en
interpreteert de informatie die daarover op het
scherm verschijnt. In de Big Myth is interactie
heel wat meer: opdrachten kunnen alleen vervuld
worden als leerlingen met elkaar samenwerken,
presentaties van resultaten vinden plaats voor
de klas of worden gecommuniceerd met leerlingen
van andere scholen (in principe waar ook ter wereld).
De computer geeft de "input" voor een leerproces,
geeft de mogelijkheid om via Internet resultaten
van dat leren bekend te maken, maar het eigenlijke
leerproces vindt plaats als leerlingen met elkaar
discussiëren, met elkaar problemen oplossen, met
elkaar een presentatie voorbereiden. Daarmee past
The Big Myth in de methodologie van "coöperatief
leren" (zie onder coöperatief leren). |
|
|
Organisatie
The Big Myth is ontworpen voor lessen waarin leerlingen
in groepjes van 3 - 5 opdrachten uitvoeren. De opdrachten
zijn zodanig dat samenwerking noodzakelijk of tenminste
bevorderlijk is om die tot een goed einde te brengen.
|
|
Vak
en Doelstellingen
De Big Myth kan gebruikt worden in taal- en literatuurlessen
in de basisvorming (bijvoorbeeld in Engels als vreemde
taal), in lessen "cultuur" en kunstzinnige vorming,
geschiedens en aardrijkskunde, en in lessen "levensbeschouwelijke
vorming". De Big Myth geeft ook ruim mogelijkheden voor
vormen van samenwerking tussen docenten in verschillende
vakken (team teaching) Mogelijke doelstellingen zijn:
- Begrip van en voor andere culturen en religies (interculturele
kennis)
- Kennis van mythen (relatie met doelstellingen literatuuronderwijs)
- Bevordering van actieve en passieve taalvaardigheid
(relatie met moedertaal- en vreemde taalonderwijs)
Daarnaast draagt het werken met de Big Myth bij tot
ontwikkeling van vaardigheden als samenwerken, als team
gebruik maken van computer- en communicatie vaardigheden
en van het Internet als informatiebron. |
|
Materiaal:
Ieder groepje heeft de beschikking over een computer
met aansluiting op Internet. In het klaslokaal zijn
er voldoende spullen (zoals viltstiften, papier, sheets,
eenvoudige muziek- en slaginstrumenten, verkleedkleren,
lijm, scharen, karton) beschikbaar. Verder hebben de
leerlingen toegang tot een bibliotheek, cq mediatheek.
|
|
Groepsindeling:
De docent maakt voor iedere periode een groepsindeling
en verdeelt de taken en functies. Bij iedere nieuwe
serie opdrachten rouleren die taken en functies. Die
functies en taken kunnen bijvoorbeeld als volgt benoemd
en verdeeld worden:
Aanvoerder/ woordvoerder:
- Zorgt ervoor dat iedereen de opdrachten begrijpt
- Zorgt ervoor dat iedereen in de groep meedoet, bijvoorbeeld
ook dat degene die de computer bedient niet op eigen
houtje gaat surfen
- Voert namens de groep het woord als de groep iets
te vragen heeft aan de docent.
Verslaggever / regisseur
- Organiseert de groepspresentatie
- Zorgt ervoor dat er op tijd, volgens plan gewerkt
wordt
Materiaal manager
- Zorgt voor al het materiaal dat de groep nodig heeft
(waaronder eventueel elders uitgeprinte teksten)
- Zorgt ervoor dat alle materialen weer worden opgeruimd
en dat alles weer schoon is (dat betekent niet dat hij
dat allemaal zelf moet doen: hij organiseert het)
- Vult de groepsantwoorden op eventuele werkbladen in
Informatie manager
- Zoekt alle benodigde informatie op
- Bedient de computer en de printer
Bemiddelaar
- Zorgt voor een positieve sfeer in de groep
- Bemiddelt bij eventuele conflicten
(in een groep van vier kunnen deze taken op een andere
wijze verdeeld worden, bijvoorbeeld door de taak van
bemiddelaar aan de aanvoerder te geven, die er die taak
dan bij krijgt). |
|
De
opdrachten
De opdrachten bij ieder mythe bestaan uit drie onderdelen:
1. De A-opdrachten die zijn bedoeld om de informatie
te verwerken. Het gaat dan vooral om het leggen van
verbanden tussen de cultuur, de religie ("pantheon")
en de mythe
2. De B-opdracht die bedoeld is om een presentatie voor
de klas voor te bereiden waaruit blijkt dat de mythe
in de context van de desbetreffende cultuur begrepen
is.
3. De C-opdrachten die bedoeld zijn voor individuele
reflectie door de leerlingen op wat ze geleerd hebben
en die suggesties geven voor verdere activiteiten. |
|
De
rol van de leraar
Traditioneel is de docent degene die kennis overdraagt.
Hij/zij is de belangrijkst bron van |
|
|
informatie.
In The Big Myth is alle informatie die leerlingen nodig
hebben beschikbaar op de website. Dat geeft de docent
de tijd en de gelegenheid om veel meer aandacht te besteden
aan het leerproces zoals dat zich bij zijn leerlingen
voltrekt en te kijken naar wat zij presteren. In de
filosofie van Complex Instruction is het heel belangrijk
om leerlingen te waarderen naar wat zij kunnen, die
waarderingen uit te spreken en daarmee de status (het
vertrouwen dat leerlingen in elkaars capaciteiten hebben)
en het zelfvertrouwen van die leerlingen te vergroten.
Het werk van de docent in Complex Instruction en bijgevolg
in de Big Myth bestaat uit:
De voorbereiding van de serie
Voor de eerste les maakt de docent duidelijk wat de
bedoeling van de lessenserie is: bestudering en vergelijking
van verschillende scheppingsverhalen uit verschillende
culturen. (Dat kan in het kader van literatuuronderwijs,
godsdienstonderwijs, taalonderwijs, geïntegreerd cultuuronderwijs).
Als eerste opdracht suggereren we de volgende:
Welk verhaal of welke verhalen kennen jullie over de
schepping van de wereld en de mensen?
Waar komt dat verhaal (of waar komen die verhalen) vandaan?
Maak met elkaar het verhaal zo volledig mogelijk. Zorg
ervoor dat de volgende vragen er in ieder geval in verwerkt
zijn:
Wie en of wat waren er in het begin?
Hoe zag "de wereld" eruit?
Wat gebeurde er achtereenvolgens?
Wie zijn de eerste mensen?
Hoe staan zij tegenover de "Schepper" en hoe staat de
schepper tegenover hen?
Als de leerlingen met elkaar het verhaal geconstrueerd
hebben, kunnen ze (klassikaal) de versies van de verschillende
groepen met elkaar en met een geschreven versie (dat
zal meestal de versie uit het Bijbelboek Genesis zijn)
vergelijken.
De voorbereiding van iedere les 1. Groepsindeling en
verdeling individuele taken organiseren. Dat kan door
op een opvallende plaats in de klas een sheet op te
hangen waarop indeling in groepen en taakverdeling staat
aangegeven, bijvoorbeeld: |
|
Groep
1 |
Groep
2 |
Groep
3 |
Groep
4 |
Groep
5 |
Aanvoerder |
|
|
|
|
|
Verslaggever |
|
|
|
|
|
Materiaal |
|
|
|
|
|
Informatie |
|
|
|
|
|
Bemiddelaar |
|
|
|
|
|
|
2.
Selecteren van A-vragen
Afhankelijk van de doelstellingen waarvoor de Big Myth
gebuikt wordt, kan de docent een selectie maken van
de A-vragen die leerlingen moeten beantwoorden alvorens
ze aan het werk gaan met de B-opdracht. Je kunt daarvoor
de opdrachten downloaden, naar eigen inzicht bijstellen
en voor het groepje dat met de desbetreffende mythe
aan de gang gaat een exemplaar afdrukken.
3. Oriëntatie voorbereiden
In Complex Instruction, waarop deze serie is gebaseerd,
begint ieder les met een "oriëntatie". Die oriëntatie
wordt onder meer gebruikt om: § Het onderwerp van de
les in te leiden en/of te verwijzen naar wat in de vorige
les geleerd is. § Met elkaar over de opdrachten te praten
en daarbij te inventariseren welke vaardigheden nodig
zijn om die opdracht uit te voeren, en te benadrukken
dat samenwerking nodig is omdat niemand over al die
verschillende vaardigheden beschikt, maar dat ze met
elkaar een heel eind komen. § Te praten over de verschillende
taken die de leerlingen hebben, onder andere gebaseerd
op de ervaringen uit voorgaande lessen.
4. De les geven
Dat wil zeggen
- De voorbereide oriëntatie uitvoeren
- De leerlingen met de opdrachten hun gang laten gaan.
- De presentaties laten uitvoeren.
Gedurende het groepswerk is de docent vooral:
1. organisator en manager. De docent is verantwoordelijk
voor groepsindeling en rolverdeling. Vervolgens delegeert
hij de verantwoordelijkheid voor de gang van zaken tijdens
het groepswerk aan de groepjes, met andere woorden hij
houdt iedereen aan zijn/haar rol. Hij bewaakt de procedures.
Voorbeelden:
- Hij vergewist zich ervan dat een door de woordvoerder
gestelde vraag inderdaad een vraag van de groep is
- Als er onduidelijkheid is over de opdracht laat hij
het in eerste instantie aan de aanvoerder over om ervoor
te zorgen dat er duidelijkheid komt
- Hij houdt in de gaten dat alleen de materiaalmanager
materialen haalt.
- Hij houdt de materiaalmanager verantwoordelijk voor
de spullen.
- Hij spreekt alleen de verslagever aan op tijdmanagement
en planning
- Hij spreekt er de bemiddelaar op aan als er in een
groep te veel onenigheid is.
2. vraagbaak en stimulator.
De docent is er uiteraard voor om groepjes die vastlopen
weer op gang te brengen. Niet door het geven van pasklare
antwoorden op vragen van leerlingen maar door het stellen
van vragen waarmee groepjes verder kunnen.
3. observator:
kijken naar wat leerlingen goed doen. In Complex Instruction
is het heel belangrijk om te reageren op wat leerlingen
goed doen. De docent zal - vooral tijdens het groepswerk
- moeten kijken naar wat leerlingen goed doen.
4. evaluator: feedback geven.
Op basis van zijn waarnemingen reageert de docent op
wat hij ziet van de leerlingen (direct, tijdens het
groepswerk, of later na de presentaties). In feedback
zitten over het algemeen 2 of 3 ingrediënten: een beschrijving
van het gedrag ("ik zag dat je …."), een beschrijving
van de effecten van dat gedrag ("daardoor ….") en eventueel
een waardering.
Tijdens en na de presentaties
Hier is de docent vooral de evaluator, zowel van het
proces (gebaseerd op haar/zijn waarnemingen tijdens
het groepswerk en op de ervaringen van de leerlingen)
als van de inhoud. Aan het eind van de les geeft |
hij/zij
aan waaraan bij de volgende les aandacht zal worden
besteed (wat terugkomt bij de oriëntatie van de
volgende les). (zie voor meer informatie onder
coöperatief leren). |
|
|
|
|
|